De aanvankelijke reactie van het westen

Het snelle uiteenvallen van de Sovjet-Unie verraste het westen volkomen en er ontstond een algemeen gevoel van opluchting: het gevaar van de communistische ideologie en de oorlogsdreiging leken nu voorgoed geweken. Tegelijkertijd ontstond er ook een zekere idealistische bereidheid Rusland op weg naar liberalisme en democratie te helpen. Vanzelfsprekend was dat niet geheel zonder eigenbelang: men trachtte te voorkomen dat Rusland zou terugkeren naar de communistische ideologie en dat er in Rusland een totale chaos zou ontstaan met alle gevolgen van dien voor de wereldeconomie. Maar er lagen geen scenario’s klaar voor de nieuwe situatie en men moest improviseren. In het volgende wordt een aantal aspecten besproken van de houding van het westen tegenover de vroegere sovjetlanden.

1. Westerse hulp: adviezen van ultra-liberale Amerikaanse economen voor de privatisering in Rusland
Tot de belangrijkste Russische adviseurs van Jeltsin bij het doorvoeren van de hervorming behoorden Anatoly Chubais (van november 1991 tot november 1994 hoofd van het GKI) en Yegor Gaidar (wisselende functies in de regering). Deze adviseurs hielden bij het opstellen van het hervormingsprogramma nauw contact met Amerikaanse financiële instellingen, zoals het toenmalige Harvard Institute of International Development en daarnaast het IMF, de Wereldbank en het Amerikaanse misterie van financiën. Deze laatste drie instellingen waren gevestigd in Washington en bezaten een klassiek liberale visie. Deze visie, die later de naam "Washington-consensus" heeft gekregen, stelde dat de markten vrij en ongestoord hun werk moetenkunnen doen. Het programma dat werd opgesteld omvatte in grote lijnen vier onderdelen: 1) Het vrijgeven van prijzen en opheffen van handelsbeperkingen, 2) Macro-economische stabilisatie, 3) Herstructurering van bedrijven en privatisering, 4) Institutionele hervormingen (bedoeld zijn de instituties die een correcte gang van zaken in de economie garanderen, vooral via goede wetgeving).
        Er is later van verschillende zijden kritiek gekomen op deze Washington-consensus, met als belangrijkste bezwaar dat het de arme landen een prooi maakt van grote buitenlandse bedrijven en hun aandeelhouders.

2. Leningen van het Internationaal Monetair Fonds
Het IMF werd in 1944 samen met de Wereldbank opgericht door de VN in het kader van de wederopbouw. In 2014 waren er 188 staten bij aangesloten. Het doel was aanvankelijk het streven naar vaste wisselkoersen, maar in 1971 werd dit veranderd in een meer algemeen streven naar stabiliteit van het internationale economische systeem. Het voornaamste middel om dit doel te bereiken was het verstrekken van overbruggingsleningen aan landen met tijdelijke betalingsproblemen. In ruil voor deze leningen moesten deze landen dan wel instemmen met hervormingsmaatregelen.
        De Sovjet-Unie behoorde aanvankelijk tot de landen die de oprichting van de IMF planden, maar trok zich in 1945 terug. Dit werd door het westen gezien als een daad van welbewust niet meewerken en dit leidde tot een verslechtering van de verhoudingen en droeg bij aan het ontstaan van de koude oorlog. In 1991 werd de Sovjet-Unie onder Gorbatsjov geassocieerd lid van het IMF en in 1992 werd Rusland onder Jeltsin gewoon lid. Hierdoor kreeg dit land niet alleen het recht op technische steun bij het opstellen van economische hervormingsprogramma’s, maar kon het voortaan ook leningen sluiten bij het IMF. Het IMF werd nu de belangrijkste adviseur bij het liberaliseringsprogramma in Rusland en dit land werd de grootste lener. Zo kreeg Rusland in 1996 een lening van 10 miljard dollar. [deze leningen nog pcesies nagaan]

3. Het TACIS-programma
Eind 1999 werd door de Europese Commissie het TACIS-programma in het leven geroepen (TACIS = Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States). Tussen 2000 en 2006 heeft de EU via dit programma 7.8 miljard euro beschikbaar gesteld, waarvan 40% in Rusland. Dit bedrag werd besteed aan een groot aantal afzonderlijke projecten (waaronder een bijdrage van 40 miljoen euro aan de bouw van de beschermkap over de kerncentrale van Tsjernobyl).
        In 2006 werd het programma beëindigd (het ging in 2007 op in het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument) en heeft de Europese Rekenkamer het effect van deze hulp aan de Russische Federatie geëvalueerd. Er werd een steekproef genomen van 29 projecten (met een totale kosten van 56 miljoen euro) en hiervoor gold: 5 geslaagd en resultaat blijvend, 4 geslaagd maar resultaat weer verloren gegaan, 8 gedeeltelijk geslaagd en 12 mislukt. Dat betekent dat maar 5 van de 29 projecten echt geslaagd waren.
        De Rekenkamer heeft ook onderzocht waarom maar zo’n klein deel van de projecten succesvol was. Als eerste oorzaak werd genoemd het ontbreken van een echte dialoog tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten, dus tussen de gevers en de ontvangers. Daarnaast was er een groot gebrek aan coördinatie: de selectie en betrokkenheid van begunstigden faalde, de doelstellingen waren vaag en onmeetbaar, projecten die niets met elkaar te maken hadden werden op één hoop gegooid, beschikbaar gestelde apparatuur werd niet gebruikt of gebruikt voor iets anders, er vond geen evaluatie plaats. Opmerkelijk is dat de mislukking niet werd veroorzaakt door fraude of corruptie.

4. Enkele morele overwegingen
Bij het invoeren van deze hervormingsmaatregelen moest het IMF noodzakelijkerwijze uitgaan van een bepaalde economische visie, maar terugkijkend vragen velen zich af of men niet al te kritiekloos aansloot bij de neoliberale “Washington Consensus” en of men niet te zeer heeft vertrouwd op theoretische kennis uit de economische handboeken en zich te weinig gelegen heeft laten liggen aan de praktische en politieke haalbaarheid van de gegeven adviezen.
        Moreel gezien kan men zich ook afvragen of er, naast een zeker idealisme, niet ook een grote westerse zelfgenoegzaamheid aanwezig was, die als vanzelfsprekend en vrijwel automatisch streefde naar het verbreiden van de eigen opvattingen en de eigen cultuur. Men sprak, overigens met volledige instemming van de toenmalige Russische autoriteiten, van een “shocktherapie” en dat duidt op een zekere gewelddadigheid. Veel inwoners van Rusland zullen de hervormingen aanvankelijk dan ook hebben ervaren als een agressieve, westerse, kapitalistisch inbreuk op hun leven en dat zal er niet veel beter op zijn geworden toen de economie de volgende acht jaren alleen maar verslechterde en rond 2000 zelfs leidde tot de roebelcrisis. Wat de gewone burgers zagen was, mede door het optreden van de oligarchen, een wel heel ongelukkige vorm van economisch liberalisme. Nog in 2006 vond bij een opiniepeiling 66% van de Russische bevolking het jammer dat de Sovjet-Unie uiteen was gevallen (in Oekraïne was dat 50% van de ondervraagden).